RECHT EN GERECHTIGHEID – Notitie over een bijbelse uitdrukking
Ons begrip van 'recht' is sterk door het Romeinse recht beïnvloed. Vrouwe Justitia houdt de balans tussen recht en onrecht in evenwicht, en wel geblinddoekt dus zonder aanzien des persoons.
Maar de Romeinen kenden ook de betrekkelijkheid hiervan, getuige de spreuk “summum ius, summa iniuria [est]”, 'het hoogste recht is opperste onrechtvaardigheid'. Billijke rechtspraak sluit blijkbaar rechtsongelijkheid niet uit.
Ik vermoed dat dit komt doordat het Romeinse recht alleen de (onderlinge) bescherming van Romeinse burgers waarborgt. Dit recht geldt niet voor mensen zonder Romeinse burgerrechten, zoals slaven, vrouwen(?) en niet-Romeinen in het algemeen.
Jezus kon in een schijnproces door Pilatus worden veroordeeld; Paulus beriep zich met succes op zijn Romeinse burgerrecht (zie Hand. 22:23-29).
Het Joodse volk vindt volgens het bijbelverhaal zijn oorsprong in de erkenning van zijn eigen slavernij en de bevrijding daaruit. Dit wordt, zoals bekend, nog jaarlijks met Pèsach gevierd.
Maar het werkt ook door in het bijbelse rechtsbegrip.
De uitdrukking 'recht en gerechtigheid' (misjpaat-oe-ts'daqah) komt in de bijbel ongeveer vijftien keer voor, met name bij de profeten. Ook van koning David lezen we dat hij voor zijn volk 'recht en gerechtigheid doet' (2 Sam. 8:15).
Recht en gerechtigheid worden soms ook op andere manier als min of meer parallelle begrippen gekoppeld, bv. in Psalm 72, vers 1: 'Geef, HEER, aan de koning uw recht, aan de koningszoon uw gerechtigheid'.
Opvallend zeldzaam is de omgekeerde volgorde 'gerechtigheid en recht'. Van Abraham wordt gezegd (NB door de Eeuwige!) dat zijn 'weg' is 'gerechtigheid en recht te doen' (Gen.18:19).
De rabbijnen vragen zich dan af of die omgekeerde volgorde iets betekent, en zo ja wat.
Het antwoord wordt gegeven in een midrasj-verhaal dat ik ooit hoorde. Ik herinner het mij zo:
Iemand staat bij een ander in het krijt, en hij kan zijn schuld onmogelijk afbetalen. Koning David moet oordelen. Hij spreekt recht (misjpaat) en verklaart de schuldenaar inderdaad schuldig. Maar hij doet aan hem gerechtigheid (ts'daqah)door hem na afloop het verschuldigde bedrag te geven, zodat hij kan betalen. Op die manier geschiedt er ook recht aan de schuldeiser die door de koning in het gelijk was gesteld. David doet dus 'recht én gerechtigheid'.
Een soortgelijk geval wordt aan Abraham voorgelegd. Hij schenkt de schuldenaar vóór de zitting het hem ontbrekende bedrag, zodat hij niet als (machteloze) mindere van zijn tegenstander voor de rechter zal staan. Vervolgens spreekt Abraham recht, en ook hij stelt de schuldeiser in het gelijk. De ander kan de schuld uit eigen zak aflossen. Zo doet Abraham 'gerechtigheid én recht'.
Martin Buber en Franz Rosenzweig vertalen de woordgroep waar misjpaat toe behoort met 'Recht'. Voor ts'daqah kiezen zij woorden als 'Wahrheit', 'Bewährung' e.d. In een latere bijlage bij 'Die Fünf Bücher der Weisung' geeft Buber de volgende motivering, uitgaande van de woordstam ts-d-q:
“...es bedeutet die Zuverlässigkeit eines Handelns einem äußeren oder inneren Sachverhalt gegenüber; einem äußeren gegenüber, indem es ihn zur Geltung bringt, ihm Raum schafft, ihm sein Recht werden läßt; einem inneren, indem es ihn verwirklicht, ihn aus der Seele in die Welt setzt. Der einzige deutsche Wortstamm, der beiden Bedeutungen Genüge tut [wogegen das dem Stamm schafat (waar misjpaat van is afgeleid – MdG) entsprechende “Recht” nur auf die erste trifft], ist “wahr”: Wahrheit, Wahrhaftigkeit, Bewahrheitung [des Unschuldigen im Gericht], Wahrspruch, Wahrbrauch [der mit ehrlicher Intention getane Brauch], Bewährung stecken den Umfang des Begriffes ab.”
Mijns inziens is de Buber-Rosenzweig vertaling zélf een toonbeeld van 'Bewahrheitung'!
Marius de Geus, 27 januari 2017