Wij hebben de mens toch uit een extract van klei geschapen. Daarna maakten Wij hem
tot een druppel in een solide verblijfplaats. Daarna schiepen Wij de druppel tot een
bloedklonter, dan schiepen Wij de bloedklonter tot een vleesklomp, dan schiepen Wij de
vleesklomp tot gebeente en dan bedekten Wij het gebeente met vlees. Daarna lieten Wij
het als een nieuwe schepping ontstaan. (23:12-14).
Dit behoeft enige uitleg. De tekst volgt hier de menselijke conceptie. ‘Druppel’ kan ook
vertaald worden met ‘levenskiem’. De levenskiem wordt met klei samengevoegd in de ‘solide
verblijfplaats’. Dat is de baarmoeder. Iedere conceptie vindt plaats in de baarmoeder van de
vrouw. De baby groeit in de baarmoeder (bloedklonter, vleesklomp, gebeente, vlees) om
tenslotte als ‘een nieuwe schepping’ te ontstaan. Die nieuwe schepping verwijst naar het
inblazen van de geest. Deze mikrokosmische geboorte van ieder mens is analoog aan de
schepping van de mens in het paradijs. Dat is de makrokosmische schepping. De ‘solide
verblijfplaats’ staat dan voor het paradijs als een soort kosmische baarmoeder. Dat is minder
vreemd dan het lijkt want de woorden rahman (Barmhartige) en rahiem (Erbarmer), die
voorkomen in de bismillah, zijn beide verwant aan het woord rahem dat baarmoeder betekent.
De gehele schepping en ieder mens komen als het ware uit voort de baarmoeder van Allah.
Géén erfzonde.
De mens is op aarde de plaatsvervanger van God. De mens is hoger dan alle engelen omdat
hij alle namen van de schepselen kent. De engelen maken bezwaar tegen deze verheffing van
de mens omdat de mens verderf zal brengen en bloed zal vergieten (2:30). Maar God gebiedt
de engelen om voor Adam te buigen. Alle engelen doen dit behalve Iblis (2:30-34). Allah
zegt tegen Adam en Eva:
Adam, jij en je echtgenote mogen de tuin bewonen en jullie mogen ervan in overvloede
eten …, maar jullie mogen deze boom niet naderen, want dan behoren jullie tot de
onrechtplegers’. (2:35)
Wat die boom precies is wordt in de Koran niet nader aangegeven. Iblis (Satan) verleidt echter
Adam en Eva om van die boom te eten (20:120). Daarop moeten Adam en Eva het paradijs
verlaten, maar toch is God hen genadig (20:123). De Islam kent wél de oerzonde van Adam
en Eva, maar niet het leerstuk van de erfzonde. De leer van de erfzonde komt in de bijbel niet
voor, maar is bedacht door kerkvader Augustinus (354-430). Op aarde moet de mens de weg
naar God weer terugvinden:
Daalt beiden er tezamen uit af – elkaar tot vijand. Als er dan van Mij een leidraad komt,
dan zal wie Mijn leidraad navolgt niet dwalen en niet ongelukkig zijn. Maar wie zich
van Mijn vermaning afwendt die zal een benauwd leven leiden. (20:123-124)
De mens heeft op aarde dus de vrijheid om de leidraad te volgen of niet. Net als iedere religie
kent ook de islam de spanning tussen de menselijke vrije wil en de goddelijke Almacht. De
leidraad is uiteraard de Koran (en de profeten). Het al dan niet volgen van de leidraad heeft
gevolgen bij het eindoordeel aan het einde der tijden, wanneer de mens geoordeeld zal
worden. De val uit het paradijs en het leven op aarde worden beschouwd als een ‘beproeving’:
blijft de mens trouw aan Allah of volgt hij zijn begeerten? Alleen de rechtvaardigen zullen
opgenomen worden in ‘de nieuwe schepping’ (32:10). Dat is het paradijs, de ‘tuinen der
gelukzaligheid’ (52:17).
Allah Pantokrator
Allah is volgens de Koran de ‘Albeheerser’ – de Pantokrator (13:16 passim). Ook Paulus (2
Kor.6:18) en Johannes in de Apocalypse (onder meer 1:8) noemen God Albeheerser. Allah is
de ‘voogd’ over Zijn schepping (39:62). Hij is de ‘Heer der hemelbewoners’ (soera 1, passim)
en de ‘Heer van de hemelen en de aarde’ (2:107, passim). Allah is de grondlegger van de
hemelen en de aarde (6:14) en Hij omvat alle dingen (4:126). Allah schept wat Hij wil, want
Hij is almachtig (5:120):
Hem behoort wat er in de hemelen is, wat er op de aarde is, wat er tussen beide is en wat
er onder de grond is (20:6).
Allah de barmhartige
In Zijn scheppingact toont Allah zich als een transcendente God (Almachtig) en als een
immanente God (Albeheerser). Allah is voortdurend en actueel betrokken op zijn schepping.
Bij iedere gebeurtenis in de natuur en bij iedere handeling van de mens is Allah aanwezig. In
de voortdurende actuele aanwezigheid toont Allah zich aan de ene kant als degene die alles
beschikt (predestinatie), maar aan de andere kant toont Allah zich juist in zijn actuele
aanwezig als de barmhartige. Als er in de Koran één eigenschap aan God wordt toegeschreven
is het wel Zijn barmhartigheid. Telkens weer wordt dit benadrukt:
God houdt de hemelen en de aarde vast, zodat zij niet vergaan; als zij zouden vergaan,
dan zou niemand behalve Hij hen kunnen vasthouden. Hij is zachtmoedig en vergevend.
(35:41)
Lof zij God van wie is wat er in de hemelen en wat er op de aarde is en Hem zij lof in
het hiernamaals; Hij is de wijze, de welingelichte. Hij kent wat er in de aarde gaat en
wat eruit komt, wat er uit de hemel afdaalt en wat erin opstijgt; Hij is de barmhartige, de
vergevende. (34:1-2)
Het scheppen, het in standhouden, de voortdurende actuele aanwezigheid van Allah en Zijn
eindoordeel zijn vol barmhartigheid. Daarom wordt iedere soera begonnen met het
bismillahi: bismillahi r-rahmani r-rahm. Dat is: ‘In de naam van God, de Erbarmer, de
Barmhartige’.
John van Schaik